Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Voorts zeide de koning tot den priester Zadok: [51]Zijt gij [niet] een ziener? Keer weder in de stad met vrede; ook ulieder beide zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan, Abjathars zoon, met u. 51. Dat is, een leraar, die op het volk moet toezien? Anders, gij zijt de ziener; dat is, gelijk als een profeet [zie 1 Sam.9:9], omdat hij den Heere vraagde door urim en thummim, en van hem antwoord ontving. Hij mag ook daarenboven een profeet geweest zijn. Sommigen nemen het aldus: Ziet gij niet? Te weten, hoe de zaken gaan en wat nodig is.